+ Plus

De stille krachten achter Het Motorrijwiel

Wie de redactionele burelen van Het MotorRijwiel in de Haagse Snelliusstraat betreedt, stapt gevoelsmatig zo’n vijftig jaar terug in de tijd. Het uit 1912 daterende pand in de populaire wijk Duinoord ademt ook binnen de sfeer van honderd jaar geleden, met tot de hoge plafonds reikende motorlectuur uit lang vervlogen tijden, complete jaargangen van ooit toonaangevende, vooral Engelse motorbladen, kasten vol folders en brochures van reeds lang verdwenen merken, krakende vloeren, een bonte verzameling parafernalia zoals speldjes, medailles, trofeeën, motormodellen en bijzondere motoronderdelen. Een in nieuwstaat gerestaureerde 500cc BSA-caféracer en een lichte 125cc DMF-racer maken het gevoel compleet. Alleen een aantal computers verstoort het beeld en doet je realiseren dat je wel degelijk in het digitale tijdperk bent beland. Dit is het werkterrein van Hans van Dissel en Elisabeth Kil, oprichters en ‘stille’ krachten achter Het MotorRijwiel. | Tekst: Hans Koopman; Foto’s: archief

Gemengde gevoelens
‘Stille’ tussen aanhalingstekens, omdat die kwalificatie letterlijk vooral op Elisabeth van toepassing is. Zij is als een ware ‘duvelstoejager’ verantwoordelijk voor bijna alle werkzaamheden die voor de argeloze lezer verborgen blijven. Administratie, indeling van het blad, controleren en indien nodig redigeren van teksten, contact met de abonnees, verkoop van boeken en ga zo maar door. Ook heeft ze zelfs op de meeste motorvragen een correct antwoord paraat. Zij is een onmisbare schakel in de productie van het blad, ijverig, bescheiden en altijd goedlachs. De minder ‘stille’ kracht is Hans van Dissel. Wanneer deze levenslange motorenthousiast eenmaal op de praatstoel zit, dan vliegen de mooiste motorverhalen om je oren….

We spraken het illustere duo kort nadat ze het laatste nummer van Het MotorRijwiel dat onder hun regie werd vervaardigd hebben afgesloten. Vanaf deze uitgave wordt de productie verzorgd door het team dat onder meer de bladen MotoPlus en Noppennieuws verzorgd. Het einde van een bijna dertig jaren durende periode.
De overname vervult de familie van Dissel met gemengde gevoelens, leggen Hans en Elisabeth uit. “We hebben het jarenlang met heel veel liefde en plezier gedaan en dat doen we nog steeds. Maar leeftijd en gezondheid spelen ook een rol. De buitenwacht staat er niet bij stil, maar ook een tweemaandelijks blad maken is gewoon dagelijks werk. Neem een rubriekje als ‘Langs weg en heg’, daar zat soms uren werk in. Iemand stuurt een oude foto met de vraag ‘Op welke motor zat mijn opa?’ Zoek het maar even uit. In het laatste nummer staat een foto afkomstig uit een oud familiealbum. Het betreft een volstrekt onbekend Duits motormerk dat maar twee jaar heeft bestaan. Daar is destijds één exemplaar van in Nederland terechtgekomen. Ik houd van puzzelen en wanneer het dan lukt om het juiste merk te ontdekken, dan is dat heel bevredigend. Maar we zijn ook opgelucht dat het blad in goede handen komt, het positieve gevoel overheerst.
Wij zijn er van overtuigd dat ze het serieus oppakken. Het blad zal er anders uit gaan zien, maar wordt nog steeds door dezelfde bevlogen mensen geschreven, bijna iedereen blijft bij het blad betrokken. We zijn allebei blij dat de titel in goede handen is terechtgekomen.

Niet om onszelf op de borst te kloppen, maar het is een feit dat Het MotorRijwiel een heel goede reputatie heeft in de motorwereld. Je leest het af en toe op fora: ‘Het stond in Het MotorRijwiel’, wat betekent dat het voor waarheid wordt aangenomen. Maar ik zeg er altijd direct bij: ‘We weten heus wel veel, maar hebben niet de wijsheid in pacht.’
Dat blijkt onder meer uit de brievenrubriek, die de betrokkenheid van de lezers aantoont.
We verdiepen ons steeds goed in de onderwerpen, maar er zijn altijd lezers die van een specifiek merk of model alles weten en die komen dan vaak met welkome aanvullingen op een verhaal.
We zijn uiteraard heel benieuwd naar nummer 170, het eerste nummer dat we niet zelf geproduceerd hebben. Voor het eerst een blad uit de bus halen dat we niet door en kennen, omdat we de teksten al een paar keer hebben gelezen.”

In den beginne
De motorliefde is Hans met de paplepel ingegeven. “Mijn vader reed motor, dus ik kreeg in mijn jeugd de verhalen te horen hoe leuk motorrijden was in Nederlands-Indië, waar hij werkte. Ik koester nog altijd de foto van mijn vader op zijn Square Four (viercilinder Ariel – HK), maar hij heeft er veel meer gehad. Hij betreurde het feit dat hij net de twee dozijn niet had volgemaakt. Hij kwam maar tot 23 stuks…. Op mijn zestiende had ik mijn eerste brommertje en op mijn zeventiende mijn eerste motorfiets. En dat was toevallig een BSA. Later volgden nog een NSU Max, een DKW RT175, een Hercules 100 en een Jawa 250, maar die laatste twee hebben nooit gelopen. Zo gebeurde het eens dat ik op de stoep aan een motor sleutelde en er iemand van de fiets stapte die zei: ‘Ik heb nog een oude Hercules staan, is dat niks voor jou?’ Als scholier had ik geen geld, maar hij zei ‘Kom hem maar halen!’ Het was wel een wrakje. Maar wat betreft het rijden was vooral de BSA B31 favoriet. Had niet veel vermogen, terwijl ik van plan was om er een zijspan aan te hangen. Daar heb je eigenlijk een tweecilinder voor nodig, vond ik. Bij Florencia, een bekende koffie- en ijssalon en verzamelpunt voor motorrijders uit de wijde omgeving van Den Haag, kwam ik iemand tegen die een tweecilinder Norton wist te staan. Zo kwam ik aan een Norton, maar het merk BSA had toch mijn voorkeur.”

Beide merken lopen als een rode draad door het motorleven van Hans. Naast de gerestaureerde BSA, die een prominente plek in het kantoor bezet, breekt nu de tijd aan voor het volgende project, de restauratie van de Norton Model 7 Dominator (497 cc twin – HK) met plunjerframe uit 1951.

“Daar zijn we ooit nog een maand mee in Ierland geweest. Het model is erg mooi en hij rijdt erg lekker en heeft wat meer pit dan de BSA. Daar kwam een Steib 500S-zijspan aan te hangen. Gevonden onder een afdakje in Delft. De bodem was weggerot en hij was zo slecht dat de eigenaar zei: ‘Die kan ik je niet meer verkopen.’ Ik had al ontdekt dat er bij die man in de keuken heel veel lege wijnflessen stonden en zei hem ‘Als je hem niet wilt verkopen, wil je hem dan niet ruilen voor een goede fles?’ Nou dat wilde hij wel. Dat span heeft aan de Norton gezeten.”

Onderscheidingsvermogen
In die tijd, 1975, maakte Hans bij Florencia kennis met Elisabeth. “Ik had niets met motoren”, bekent ze. “Ik wist dat ze twee wielen hadden en een motorblok en dat het hard ging en lawaai maakte, dat was het wel zo’n beetje. Maar ik had een collega, die was wel geïnteresseerd in motoren en we gingen op een mooie zomeravond een ijsje eten bij Florencia en daar stond een hele rij motoren. Honda’s, Yamaha’s, Suzuki’s en daar tussen stond die BSA B31. In mijn onschuld zei ik: ‘Goh, dat is leuk, apart, ziet er niet uit als de rest’.” Hans ontkent dat hij dacht dat het op hem sloeg: “Ik hoorde het en dacht, hé, een dame met onderscheidingsvermogen. Toen kwamen we in gesprek en van het een kwam het ander. Nooit meer overgegaan.”

Hans vervolgt: “De BSA’s waren altijd eencilinders, waar ik overigens toch wel een licht Steib LS200-zijspan aan gehangen had. Met de Nortons kwamen de twins, beter geschikt voor zijspanrijden. Eerst met de plunjerfiets, maar toen kwam ik iemand tegen die een Norton caféracer had waar hij niets meer mee deed. Helemaal vol met mooie John Tickle-spullen, Dunstall ‘swept back’ uitlaten, maar nooit helemaal afgemaakt. Ik ben er met een buurjongen op de BSA met zijspan heengereden. Hij moest er ƒ 500,- voor hebben, daar viel niet aan te tornen. Maar dan kreeg ik er nog een Featherbed-frame bij en twee restanten van Ariels. Alles in het zijspan geladen en mijn buurjongetje van vijftien op de caferacer, met een aan het zijspan geknoopt touw, om hem naar huis te slepen. Die Norton heb ik toen rijdend gemaakt en ontdekt dat het een model 99 was van het eerste bouwjaar 1956, de 600cc-uitvoering. Ik vond het echter mooier wanneer hij origineel zou zijn. Ik was inmiddels lid van de Norton-club en daar was een knaap in Zeeland en die wilde een classic racer gaan bouwen. Ik ben op de B31 gestapt en heb al de speciale racespullen geruild voor de originele delen van de 1956 model Dominator 99. Ik moet hem alleen nog even opbouwen, dat is er nog niet van gekomen omdat ik beter ben in het kopen van de zooi…. Ik heb ook nog een aantal jaren met een Commando gereden, een 750 Fastback, maar dat was niet Elisabeths favoriet omdat je er niet lekker achterop zat.” Elisabeth beaamt het: “Als ik er een uur of drie op had gezeten, moest ik er echt vanaf. Dat was bij de B31 nooit het geval. Hij was wel snel. Ik weet nog de eerste keer dat ik er op zat. Ik was de B31 gewend, met 18 pk, daar kon je nog je jas en handschoenen fatsoeneren terwijl we weg reden, maar de Norton had 60 pk. Gelukkig bleef ik hangen op het opstaande randje van de buddyseat anders was ik eraf gevlogen.”

“Het was wel een fantastische motor, hij stuurde messcherp!”, verdedigt Hans de keuze voor de Commando. “We reden met volledige vakantiebepakking over een slingerende landweg in Engeland. Daar reed ook een Honda CB750, die dacht dat hij sneller was. Nou, het was een Engelsman en hij zat alleen op de motor, maar hij hield ons op geen stukken na bij.”

Vakantie met hindernissen
Engeland is voor Hans en Elisabeth nog steeds een favoriete vakantiebestemming, maar dat ging niet altijd van een leien dakje. Als je met een klassieke Engelse motor lange reizen maakt dan kom je wel eens voor onaangename verrassingen te staan, maar Hans geeft niet de indruk dat hij snel in paniek raakte. “Ik had weliswaar geen technische opleiding, maar wel technische interesse en met een werkplaatshandboekje er bij kom je een heel eind.” Waarop Elisabeth opmerkt: “Dat was maar goed ook, want als we in die tijd met vakantie gingen en we kregen onderweg niet met pech te maken dan wat dat echt uitzonderlijk.”

Hans herinnert zich: “Dat begon al tijdens onze huwelijksreis, toen ik onderweg nog een koppeling van de BSA heb vervangen. We kwamen bijna de bult niet meer op, hij ging steeds meer slippen.” Elisabeth kan er nu om lachen: “Ik kon er bij wijze van spreken naast gaan wandelen, zo langzaam ging het op het laatst.” Hans vervolgt: “In Engeland wist je altijd wel een adresje waar ze onderdelen hadden, ook toen al. Dus nieuwe platen gekocht en bij ons logeeradres vervangen.
Ik herinner me ook nog een bizarre vakantie in Ierland. We waren met de Norton met zijspan.
Die Ierse wegen waren toen niet best. Ze hadden destijds nog maar 35 kilometer geasfalteerde snelweg. Kwam je van de boot, prima weg in eerste instantie en ineens hield het op, en werd het zo slecht met gaten en scheuren dat we de zijspanband er op stuk reden. We waren in het zuiden bij Cork en ik had al gezien dat we allemaal witte vlekken op het loopvlak kregen. Bleek dat we al op het canvas reden. Op een zondagochtend, we waren al op weg naar de boot, begaf de band het met een knal. Wat nu? Iets verderop was een benzinestation, daar ben ik heen gelopen om te vragen of er in Cork ergens een motorzaak was.

Er was wel een motorzaak, wist de pompbediende, maar terwijl hij op zijn horloge keek zei hij: ‘Of ze zitten in de kerk of ze slapen hun roes uit’. Dat schoot dus niet op. Horen we ineens een eencilindergeluid. Daar kwam een Ier aan op een Matchless. ‘Wat is er aan de hand?’, wilde hij weten. Op dat moment naderde weer een motorrijder. Hij stopte en vroeg verbaasd: ‘Is er hier een treffen?’ Weer uitgelegd wat het probleem was, waarop hij zei: ‘Ik woon hier om de hoek en daar staat nog een Ural met een reservewiel. Dat mag je wel hebben’. Wij zijn er heel voorzichtig heengereden en wat bleek? Het reservewiel was ook 19 inch, de band er afgelepeld en op de Norton gelegd. ‘Wat ben ik je verschuldigd?’, vroeg ik hem. ‘Niets’, was het antwoord. ‘Want als ik op vakantie ben zou ik het ook fijn vinden wanneer ik geholpen zou worden.’ Geweldig toch? We hebben ze meegenomen naar de kroeg om ze op een biertje te trakteren. Dat was trouwens niet de enige pech die vakantie. Eerder was de primaire ketting van de motor gebroken. We waren net bij het Nationaal Iers Transport Museum op bezoek geweest. We reden weg en een kilometer verder brak de primaire ketting. Ik wist meteen waar het reserveschakeltje lag. Op de werkbank. Thuis…. Ik had wel gezien dat er in dat museum een werkplaatsje was. Ik de ketting in een lap gewikkeld en teruggelopen naar het museum. Ik werd begroet met ‘Wat kom jij doen?’ Ik leg het uit en laat de ketting zien. Hij krabt zich even achter het oor en zegt ‘Loop maar mee naar de werkplaats.’ Dus door de hal, langs een brandweerwagen met uitschuifladder en hij zegt: ‘Just a moment.’ Hij houdt mijn ketting naast de ketting van het uitschuifmechaniek van de ladder en zegt: ‘Ik ga even een kettingponsje pakken’. Toen heeft hij uit de ketting van die brandweerwagen de goede lengte geknipt. Het mocht ook niets kosten en hij zei: ‘Waar sta je?’ Er werd een bordje op de deur gehangen met ‘Gesloten’ en ik werd met een van de dubbeldekkers van het museum naar de motor teruggebracht. In het zijspan had ik gelukkig nog wat blikjes bier staan en dat werd als beloning graag aangenomen. Terwijl onze redders het bier opdronken repareerde ik de motor. Waar maak je dat nou mee? Dat ze iets van een museumauto afhalen? Het was een bizarre vakantie. Op de terugreis begaf de verlichting het ook nog, een fiber-tandwiel verloor z’n tandjes. Maar we zijn wel rijdend teruggekomen.”

BSA clubblad
Met betrekking tot zijn journalistieke activiteiten herinnert Hans zich: “In mijn diensttijd leerde ik een jongen kennen die mij attendeerde op het bestaan van de BSA-club. Daar ben ik meteen lid van geworden. Elisabeth en ik waren nog niet lang samen toen we de redactie van het clubblad hebben overgenomen. Dat werd toen nog gestencild. We hebben jarenlang achter de stencilmachine gestaan en bijna vijftien jaar lang het clubblad gemaakt. Op een gegeven moment stonden we met de BSA-club op een stand op de MotorRai. Daar liep ook Rob Stolker, die met interesse ons blad had bekeken. ‘Wie schrijft dat blad vol?, wilde hij weten’. Nou, daar praat je mee. Gevolgd door de vraag ‘Wil je niet voor BigTwin schrijven?’ Ze wilden niet alleen de Nederlandse Easy Rider (Amerikaans blad met choppers en pikante plaatjes – HK) zijn, maar ook meer aandacht aan klassieke modellen gaan besteden. Ik ben toen met Ad van Bohemen, voorzitter van de BSA-club, voor BigTwin gaan schrijven. Maar niet meer dan af en toe een artikel en daarnaast schreef ik ook nog voor de Voitures Oldtimer krant.
In Engeland hadden ze toen al Classic Bike en Classic Motorcycle, en Ad en ik dachten dat er in Nederland ook markt moest zijn voor zo’n blad. Ik had goed contact met Rob Stolker en legde dit idee bij hem neer.

In eerste instantie stelden we voor om voor BigTwin een klassiekerspecial te maken, en als het aan zou slaan er een tweemaandelijks blad van te maken. Dat durfde Rob toen niet aan. Toen besloten we het zelf te doen. We hebben wat medestanders en financiers gezocht en we zijn van start gegaan. Op de eerste beurs, in december 1992, waar we met Het MotorRijwiel stonden, scoorden we 125 abonnees.“

Als ondernemingsvorm werd gekozen voor een Stichting, omdat er niet alleen een motorblad zou worden uitgegeven, maar ook een archief voor de Nederlandse motorwereld werd opgebouwd. Die Stichting Historische Motordocumentatie blijft voorlopig in de huidige samenstelling bestaan. (zie kaderstuk – HK). “We hebben nooit gebrek aan verhalen. Vanaf het allereerste begin dienden de onderwerpen zichzelf aan. We moesten alleen zorgen dat we de juiste mix van artikelen hadden. Japans, Engels, Italiaans en dan ook nog uit meerdere perioden. Je probeert het zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor een zo breed mogelijk publiek en bij voorkeur met verhalen die nog niet of nauwelijks zijn gepubliceerd.” Die schone taak is nu weggelegd voor een nieuwe uitgeverij, waarbij gelukkig ook benzine door de aderen stroomt. Hans van Dissel blijft, met de meeste andere vertrouwde namen, een van de gewaardeerde schrijvers van ‘zijn’ lijfblad, Elisabeth mag het iets kalmer aan gaan doen.

Motorrijwiel als app?

Om deze webapp op je telefoon te installeren, klik dan op het icoontje onderaan en klik daarna op Zet in beginscherm.

Om deze webapp op je telefoon te installeren, klik dan op de drie bolletjes rechtsbovenin

en klik daarna op Toevoegen aan startscherm.